Parijs, zomer 1785. In de stad heerst een grimmige sfeer. Onder het hongerende volk groeit de onvrede over de decadente levensstijl van het koningspaar, dat geleidelijk zijn macht begint te verliezen.
Aan de vooravond van de Franse Revolutie reist de Nederlandse schrijfster Belle van Zuylen vanuit Zwitserland af naar dat roerige Parijs, op de vlucht voor een onmogelijke liefde. Zij is volwassen en ongelukkig getrouwd met een saaie aristocraat, de minnaar die ze achterlaat nog jong en beloofd aan een andere vrouw.
Met een gedurfde structuur – brieven, dagboekfragmenten en romanvorm – schrijft Hermsen over de duisterste periode in het leven van Belle van Zuylen. De dagboeken waaraan zij in haar brieven refereert zijn nooit gevonden.