De maan van de vorige avond is een poging om Duitsland-als-noodlot neer te zetten voor die heel bijzondere groep Duitsers: de joodse. Het probeert greep te krijgen op precies dat feit dat hun leven anders maakt dan dat van de anderen.
Hellema waagt die poging door het in het leven roepen van een alter ego: Edward Weinspeiser, evenals hij halfjoods, ook opgegroeid tussen de wereldoorlogen, maar in vijandelijk gebied: in Berlijn. Over Hellema is de golf van nazi-geweld heen gespoeld met bijna dodelijke kracht, Weinspeiser is door zijn vader nog op tijd naar ‘buiten’ gestuurd en komt pas in ’45 weer in zijn Heimat terug, in een Engels legeruniform.
In het duet voor twee menselijke stemmen dat zo ontstaat, neemt die van Weinspeiser steeds meer de overhand. ‘Als Orpheus moet Edward Weinspeiser mij terugleiden naar het leven. En hoe minder hij weet, hoe geringer de kans dat hij omkijkt,’ zegt Hellema.
We volgen Weinspeiser als theaterhulpje in de puinhopen van Hamburg, als Hamletvertolker in Frankfurt. Hij reist naar Stettin op zoek naar de achtergrond van zijn moeder en naar Lodz op zoek naar die van zijn vader. Onder die steeds zoekende stem blijft strak het contrapunt van Hellema hoorbaar, Hellema die Weinspeiser achterlaat als intendant in een Oost-Berlijns theater kort na de val van de muur. Ein Land, ein Volk…
Daar denkt Weinspeiser aan de grote monoloog van ‘de jood’ in zijn eerste eigen toneelstuk, de jood die zichzelf en zijn lotgenoten als het ware op het offerblok legt ‘opdat de wereld opnieuw schuldloos wordt’.