Wie a zegt

Bernlef

De kern van deze verzameling opstellen over litteratuur wordt gevormd door de maandelijkse kronieken over poëzie die J.Bernlef sinds 1966 in De Gids heeft gepubliceerd. Hij heeft ze in drie afdelingen ondergebracht. Eeen aantal ‘algemene’ stukken, waarin hij wat ballonnen oplaat en weer doorprikt. Hij heeft de waarheid niet in pacht, is niet bezeten van de drang tot bewijzen maar wil in de eerste plaats het leesplezier overbrengen dat hij bij de lectuur had. In de tweede afdeling bespreekt hij een aantal Nederlandse dichters, van F. ten Harmsen van der Beek, J.C. Noordstar en Jan Hanlo tot Hans Verhagen, Gerrit Kouwenaar en Hans vlek. In de derde afdeling komen buitenlandse dichters aan bod: natuurlijk Marianne Moore, die hij zelf heeft vertaald, maar ook andere Amerikanen, zoals de merkwaardige Louis Zukofsky, William Carlos Williams en Robert Lowell. In de vierde en laatste afdeling van het boek komen prozaschrijvers ter sprake. ‘Het zijn verslagen over boeken die mij op de een of andere manier erg hebben beziggehouden,’ zegt hij. Daar horen bij: het werk van de Argentijnen Jorge Luis Borges en Adolfo Bioy-Casarès, de meesterlijke roman Pale Fire van Wladimir Nabokow, het werk van de bizarre Franse schrijver Raymond Roussel en het volgens Bernlef ‘onnavolgbare proza’ van Jan Hanlo. De afdeling besluit met een autobiografisch stuk, ‘Op het spoor van dr. Hackenbush’.