Astrid Lampe blijft de dichter van regels die je als lezer binnenstebuiten keren (‘haar suiker plofjes in zijn mond’) maar keert in deze bundel voor het eerst zichzelf, tenminste: een ik, binnenstebuiten. Een ik die rouwt, die onderzoekt hoe het zijn kan: de dood. Maar wel op een compromisloze eigenzinnige manier: beweeglijk, onbevreesd voor het donker, voor ground zero, het hitteschild, het sluipend dier dat de geliefde meeneemt. ‘Nog even en de grond hoest wit een werveltje op’: zo dierbaar kan een beeld dan worden. Mind your step!