‘Toen ik bij de revue werkte, deelden danseressen tijdens de pauze van de voorstelling de sigaartjes aan het publiek uit, ze droegen daarbij kokette kostuums en hadden mutsjes op, de sigarendoosjes lagen in mandjes die ze aan hun arm meedroegen. Zwiep was daarbij geweest.’
Een man die ooit de volgspot bediende bij de revue, ontvangt na vijfentwintig jaar een uitnodiging voor een reünie en gaat op zoek naar de verloren tijd en zijn grote geliefde: de danseres Zwiep. Hij wil vooral het antwoord vinden op de vraag die destijds voortdurend door zijn gedachten spookte: wat was haar relatie met de directeur, over wie ze nooit wilde praten?