‘Goessie heet hij,’ zegt Nathan (6), terwijl de branding over zijn voeten spoelt. Alles is water, zand en zout. Nathans vrienden snellen toe. Goessies melkwitte rubberachtige lichaam gaat van hand tot hand. Wanneer de schaduwen langer worden en het tijd is om te gaan, neemt Nathan Goessie mee naar huis. Hij houdt hem de hele fietstocht op een plastic schep in de lucht, hoog boven het knerpende schelpenpad. Bij iedere hobbel stroomt er wat zeewater van de schep af. Hij spreekt zijn kwal zorgzaam toe. ‘Ben je bang? Doe je ogen maar dicht! Ben je helemaal aan het trillen?’ Nathan leeft zich in. Maar hoe weet je of een kwal leeft of dood is? En wat hij voelt? Hoe hard is de grens tussen mens en dier?
Observaties van Nathan en andere kinderen vormen het lichtvoetige uitgangspunt voor een reeks gedachten over grote vragen die voor iedereen herkenbaar zijn. Hun kinderlijke verwondering geeft volwassenen stof tot nadenken. Ieder hoofdstuk van dit boek bevat anekdotes in de vorm van dialogen of korte verhalen, die uitmonden in overpeinzingen van allerlei aard – soms psychologisch, opvoedkundig, maatschappelijk of historisch, maar altijd filosofisch. Zo gaat het in ‘Instant Karma’ om de vraag hoe erg liegen is, draait ‘Tweehonderd procent’ om taal, cultuur en identiteit, en staat in ‘Fossielen opgraven’ de herinnering centraal.