In Marieke van Nieuwmegen, het befaamde mirakelspel uit de zestiende eeuw, speelt de duivel een belangrijke rol. In die rol heet hij Moenen en blijkt hij in staat tot bovenmenselijk hoge luchtsprongen – die Moenen is dus geknipt voor een boek van Brakman, waarin het duiveltje in ons hoofd vaak een naam krijgt en waarin de boude gedachtesprongen niet van de lucht zijn. Het meest in het oog springende verschil tussen Brakman en de onbekende rederijker die het stuk schreef, is de luchtigheid. Het mirakel is geen goocheltruc, het gaat om niets minder dan Mariekes zielenheil; de duivel gaat alléén letterlijk met Marieke de lucht in. Brakman daarentegen is figuurlijk luchtig: hij is een meester in terloopse, uit zijn mouw geschudde en daardoor des te treffender geestigheid. En dat daaronder een diepe ernst, een grondige cultuurkritiek en zelfs een moraal schuilgaan – dat is nu eenmaal het kenmerk van alle ware humor.