Paradijsje
De stilte stond onder de bomen te grazen,
hoorbaar als een verzadigde zomerkoe;
niet omdat er van alles overvloed was,
maar het verlangen, spelensmoe, was ingeslapen
in het gras, blauw en geel, bloemen
o bloemen zoveel, dat jij je hand uitstrekte
en ik je vingers kuste, omdat ik voelde
dat jij dit gemaakt moest hebben.
Totdat de wind, als een waarschuwende gouvernante,
haar keel schraapte, en de bel in de bomen
luidde dat het voorbij was.