Wenen, 1929. Alles verandert op slag wanneer in het warme, goedburgerlijke gezin Winiewicz de moeder onverwacht sterft. Lida is bijna één jaar, haar zus Claudia is zes. Jaren later hertrouwt vader Karl met een jongere Joodse vrouw. Wanneer de nazi’s de macht grijpen vlucht hij met zijn nieuwe echtgenote naar Parijs, zijn twee dochters achterlatend bij zijn zus in Wenen. Als Lida, zelf voor een kwart Joods, studeert voor klassiek zangeres, ondervindt ze wat antisemitisme betekent: het wordt haar verboden op te treden. Vanaf dat traumatische moment haalt ze de hoge g niet meer, wat ze ook probeert. Maar voor zelfmedelijden is geen tijd: haar intelligentie, humor en scherpe ironie redden haar. ‘Het schijnt dat je ook kunt leven zonder te kunnen zin gen.’
De in Oostenrijk veel bekroonde schrijfster haalt in De verloren toon haar jeugdherinneringen op – met een scherp oog voor details en een grimmige levenslust.