Een jeugdliefde en een jeugdvriend van A.F.Th. van der Heijden stierven relatief kort na elkaar, de eerste door eigen hand, de laatste als gevolg van een bizar ongeluk.
Ofschoon de twee ook elkaar goed gekend moeten hebben, zag de schrijver ze in zijn herinnering nergens samen. Het meisje en de jongen in een vergeten voorval ‘bij elkaar te brengen’ beschouwde hij aanvankelijk als een uitdaging aan het geheugen, maar gaandeweg veranderde dat spel van oprakelen in een persoonlijke rouwdienst.
Door wat leek op een tijdelijk falen van de eigen levenswil stuitte Van der Heijden in zijn herinnering uiteindelijk op het gezochte voorval, beeld eerder, dat zich nu, achteraf, vol voorspellende betekenis zoog en voor de schrijver tot een symbool van de dood werd.