De kunst van het dichten

Henk van der Waal

Hoe doe je dat nou?
Wanneer is poëzie poëzie?
En dat dichten, heeft dat nog wat om het lijf?

Henk van der Waal en Erik Lindner legden vragen als deze voor aan zichzelf en collega-dichters. Dat leidde tot essays en gesprekken die een verrassend inzicht geven in het denken en de werkwijze van een aantal hedendaagse dichters. Als één ding duidelijk wordt, is het dit: poëzie staat niet meer op een voetstuk zoals vroeger, maar nodigt iedereen uit de taal te bevoelen en te betasten tot die uiteenspat in een ongekend kleurenpalet.

‘Geweldig leuk om te doen, vrolijke bezigheid. Elk zinnetje weer een klein beetje anders, blablabla. Zo dus.’ Arjen Duinker

‘Meestal heb ik een muziekje in mijn hoofd, een soort sfeer. Dan weet ik nog niet precies waar het heen gaat, maar dat muziekje is er wel. Een ritme en emoties die daarbij horen.’ Esther Jansma

‘In het ideale geval is wat er staat het makkelijkste wat ergens over geschreven kan worden – dat is tenminste waar ik op hoop.’ Nachoem Wijnberg

‘Ik vind het heel mooi om zinnen als verbindingstukjes en losse mechaniekjes te behandelen. Taal in onderdeeltjes uit elkaar te prutsen en dan weer in elkaar te zetten.’ Astrid Lampe

‘Door woorden een beetje te vervormen raak je gefocust op de taal en wordt die taal ook iets fysieks, iets dat je voelt in je mond.’ Piet Gerbrandy

‘Het schrijven van een gedicht is voor mij geen regulier proces. Het duurt best lang. Maar ineens is er dan een regel als een doodsmak op papier.’ Anne Vegter

‘Schrijven is modderen, en het lukt alleen maar, het durven modderen, als je een min of meer zuiver geweten hebt.’ Anneke Brassinga