‘Mijn eerste reis naar Israël maakte ik per schip van Marseille naar Haifa. Mijn hut, nummer 277, deelde ik met vijf andere vrouwen. Ze kwamen uit verschillende delen van de wereld en gingen terug naar Israël om uiteenlopende redenen. Onvergeetbaar, onherhaalbaar, zag ik Israël nog voor ik
er voet aan wal zette in de verhalen van de vrouwen die er wilden wonen: het jonge meisje Shulamith en haar oude moeder Soshana met de waterpijp die uit Yemen afkomstig waren en die mich beiden op hun eigen manier wilden onttrekken aan het gedragspatroon van een oosterse wereld. Ruth, de rijke Amerikaanse die in Chicago had gewoond en uit die stad een monsterlijke blauwe hoed met roze veertjes had meegebracht om nooit meer te vergeten dat ze van middelbare leeftijd was en dat dit feit er voortaan weinig meer toe deed. De mooie roodharige Judith uit Engeland die “het verraad in zich, droeg” en die de gelijke van de man wilde zijn maar liefst méér. Deborah, de vroeg verrimpelde jonge vrouw uit Duitsland die weggelopen was uit de kiboets maar nu terugwilde naar het land waar haar kinderen zouden opgroeien. De vitale vijfenzeventigjarige Rosa die na een kampleven in Indonesië in een kiboets een nieuw leven wilde beginnen. Samen waren zij voor mij Israël: een waarheid die men wel kan zoeken maar nooit helemaal kan vinden.’ Aya Zikken