In de eerste helft van de achttiende eeuw heerste er grote bestuurlijke wanorde in de kolonie Suriname met als hoogtepunt de tijd van gouverneur Mauricius, die letterlijk werd weggepest door een groep rijke planters, die hij de ‘Cabale’ noemde en die volgens hem werden aangevoerd door de weduwe Audra. Dat is wat wij vroeger op school leerden bij de geschiedenislessen. Uiteraard wisten slaven hiervan niets en het interesseerde ze ook niet, want zij hadden het veel te druk met overleven en/of zich verzetten tegen uitbuiting, mishandeling en overheersing van de blanke meesters. Toch was er een slavin die ongewild getuige was van deze wunyu wunyu (lawaai, ophef). Dat was Zenobia, die als meisje van Berg en Dal naar Paramaribo werd meegenomen door misi Graman, de latere weduwe Audra, die trouwde met drie gouverneurs en twee dominees. Via Zenobia krijgen we inzicht in het leven van de notabelen wier dagen gevuld waren met feesten en partijen, ruzies, onenigheden, gekibbel en beuzelarijen, terwijl slaven moesten zwoegen om dit mogelijk te maken. ‘Als ik het bedacht had, zou men vast zeggen dat ik een morbide fantasie heb, maar ik vond dit allemaal tijdens mijn jarenlange onderzoek,’ vertelt auteur Cynthia Mc Leod.