In het tropische grensstadje Abseba woont, in twee gescheiden, een bevolking van kleurlingen en afstammelingen van gevluchte slaven (marrons).
Sinds enkele jaren maken militairen er de dienst uit. Hun besluit om een geasfalteerde weg van het stadje naar de hoofdstad aan te leggen, heeft een forse bezuiniging op de subsidie voor onderwijsinstellingen tot gevolg.
De blanke pater De Vries, die de katholieke school en kerk in de kleurlingenwijk leidt, komt in het geweer tegen het gezag. Hij hoopt daarbij op steun van zijn collega’s uit de marronwijk. Maar Hans Wijnruit, de voorganger van de Christelijke Gemeente in de marronwijk, en Roy Bandman, de onderwijzer van de aan die gemeente gelieerde school, zitten ieder verstrikt in hun eigen gevecht om het hoofd boven water te houden.
Henna Goudzand Nahar volgt, vanuit verschillende invalshoeken, gedurende twee etmalen de bewoners uit Abseba in hun strijd om te overleven.