De vijftienjarige Halim, wiens naam ‘de dromer’ betekent, woont met zijn vader in Stockholm. Zijn vader wil dat Halim goed Zweeds leert om betere kansen te krijgen. Want, zoals een Arabisch spreekwoord luidt: ‘Een man zonder taal is als een kameel zonder bult, waardeloos.’
Maar Halim ontwikkelt een weerzin tegen alles wat Zweeds is. Een gesprek met een fundamentalistische moslima bevestigt zijn vermoeden dat er een samenzwering is van de Zweedse staat tegen buitenlanders. Als reactie daarop verdiept hij zich steeds meer in zijn Arabische achtergrond en begint deze te idealiseren. In zijn eentje start Halim een offensief tegen de ‘Zweedse overheersing’.