Hannah Luckraft kent de smaak van het paradijs. Het is verstopt in een vredig, open landschap, het smaakt zoet als de huid van haar minnaar, het smaakt als iedere borrel die ze ooit heeft gedronken, het blijkt echter altijd maar van korte duur.
Nu ze bijna veertig is en nog steeds met lege handen staat, begint het zelfs Hannah op te vallen dat haar leefstijl niet eindeloos vol te houden is: haar onderbewuste begint zich tegen haar te keren en haar ziel is misschien lichtelijk onwel. Ze heeft haar familie gekwetst, haar vrienden zijn vreemde snuiters, haar lichaam is niet meer zo betrouwbaar als het was. Robert, een losgeslagen tandarts, lijkt haar het soort liefde te kunnen geven dat ze begrijpt, maar waarschijnlijker is dat ook hij een symptoom is van de ziekte waarvan ze moet genezen.