Zeven kerstvertellingen

Geerten Meijsing

‘Eén week ligt tussen Kerstmis en Nieuwjaar. Toen Provenier uit de nachtmis in de San Michele kwam, was het al maandag, feestdag of niet de wreedste ochtend van de week. Wanneer de week opnieuw begon, zou ook het jaar opnieuw beginnen.
Hij had gedacht: ben ik de donkere dagen voor Kerstmis eenmaal door, dan gaat het verder wel. De maan zal wassen om de duisternis een waas van zilver terug te geven over het land: velden, heuvels, met hier en daar een rij cipressen voor een villa. Hij zou opnieuw contact krijgen met de natuur en niet meer bevreesd zijn voor het langzame proces van achteruitgang en verval. Dit was een tijd van hoop: vanaf de kaarsen in de kerk die nu was leeggestroomd, de belichting van de torens en de muren van de stad, tot aan de opgetuigde bomen voor de villa’s verderop – de boodschap was bekend.
Maar goede wil alleen was niet genoeg, daaraan had het hem toch nooit ontbroken. Hij was niet meer van goede wil, en kwade kon hij ook niet opbrengen: zijn wilskracht was gebroken.’
– fragment uit ‘De oude mens’

De afgelopen vijfentwintig jaar schreef Geerten Meijsing zeven kerstvertellingen waarin de auteur zelf of zijn alter ego Erik Provenier gloedvol maar ook bedachtzaam de sublieme sfeer van de feestelijke donkere dagen oproept. Die evocatie geschiedt op de van hem bekende wijze: met veel literaire verwijzingen, spleen, gedachten aan vrouwelijk schoon en Siciliaanse missen. Op superieure wijze zet hij het aloude genre van het kerstverhaal in deze zeven vertellingen naar zijn hand. In het laatste verhaal, ‘Nooit meer kerstmis’, houdt hij het voor gezien nu hij ‘geenszins meer geneigd’ is ‘ooit nog een kerstboom op te tuigen of een kerstverhaal te schrijven omdat er toch niemand meer is met wie ik het nog […] zou willen vieren’.