Louis de Rouvray, duc de Saint-Simon (1675-1755), was een van de velen die vrijwel dagelijks aan het hof van Lodewijk xiv, de Zonnekoning, in Versailles en Marly verkeerden. ’s Nachts, in het geheim, schreef deze hoveling zijn memoires, die even uniek zijn in hun laconieke spitsheid als in hun immense lengte en vlammende drift. De aartsreactionaire en door adeltrots verteerde dwerg (anderhalve meter lang) Saint-Simon schetst een medogenloos portret van het hofleven tijdens de laatste regeringsjaren van Lodewijk xiv. Saint-Simon kan zich op papier dusdanig in bochten wringen dat zijn zinnen visueel weer te geven zouden zijn als stukjes plattegrond van het zeventiende-eeuwse Parijs: een doolhof van binnenplaatsjes en korte steegjes, elk op zichzelf overzichtelijk en simpel, maar zo onverwacht scherp of haaks in elkaar overgaand dat ze onnavolgbaar eigenzinnig uitwaaieren.
Zijn Memoires laten Saint Simon zien als een scherp hekelaar van menselijke zwakheden en ondeugden. Ingesponnen in een web van persoonlijke en familiaire relaties aan het hof en te midden van een voortdurende strijd om toegang tot de vorst te krijgen, ontmoet hij in zijn medemens niets dan ijdelheid en ambitie. In Saint-Simons woordsteegjes waart de pest rond en vreet het gangreen.
Deze keuze uit de duizenden pagina’s van Saint-Simons memoires, bijeengezocht en subliem vertaald door Anneke Brassinga, zal de moderne lezer menigmaal een grimlach om de lippen toveren.