In de naam van de hond bevat een zestiental hemelsbreed uitwaaierende gedichten die in alle opzichten waarlijk ‘groot’ kunnen worden genoemd: elk afzonderlijk gedicht is een hymne die zingt als een hond en jankt als een aangeschoten engel. Bovendien wordt in elk gedicht met een veelheid van stijlen en versvormen over diverse pagina’s gegraven naar de grootste thema’s, zoals de liefde, vooral de liefde, die het leven zo ondraaglijk maakt. Klassieke versvormen als sonnet en rondeel staan binnen hetzelfde gedicht zij aan zij met vrije verzen van grote beeldende kracht.
Dit ongekende vormexperiment herdifinieert het genre van het grote, hymnische gedichten. Los daarvan is In de naam van de hond een bundel die angstaanjagend dicht op de huid is geschreven. In die zin maakt Pfeijffer in deze bundel zijn eigen definitie van grote poëzie waar: dit is meer dan ooit gevaarlijke poëzie.