De gedichten van Het voorland spelen zich af tussen duisternis en licht, tussen rampspoed en geluk, daar waar de meeste mensenlevens zich bevinden. Er hangt een onuitgesproken dreiging over deze gedichten maar tegelijkertijd een geruststellende mist van weemoed en tevredenheid. De mens is op weg naar zijn lotsbestemming en leeft ondertussen onwetend, min of meer gelukkig, min of meer onschuldig in het voorland, het grensgebied tussen leven en dood.
Elk ogenblik kan alles kantelen, er zijn vele manieren waarop dat kan gebeuren, en ondertussen is er poëzie in het voorportaal.