‘Ik had helemaal geen ongelukkige jeugd, eerder in tegendeel, en ik was toen evenals nu van nature opgewekt en vrolijk. Als ik over vroeger schrijf is dat niet uit onverteerd en onvergeten leed maar uit plezier in de herinnering: ik schrijf niet van mij af, ik schrijf naar mij toe. Als andere mensen een eindje gaan wandelen, komen dagdromen naar boven, bij mij zijn dat herinneringen, meest van voor mijn achttiende en ik ben als een kind zo blij wanneer er iets terugkomt dat ik vergeten was, zoals toen mijn broer een oud sigarenbandjesalbum van mij terugvond. Dan komt weer een verzonken herinnering tot leven.’
In Het roer kan nog zesmaal om, ‘voorlopige herinneringen’, beschrijft Maarten ’t Hart zijn jeugd, zijn studentenjaren, zijn spectaculaire carrière als auteur. Met de warmte en vrolijkheid die herinneringen bij hem opwekken, maar tevens met een behoorlijke dosis venijn.