Een bed in de hemel

Tessa de Loo

Herfst 1965. Kata Rózsavölgyi, een achttienjarige studente kunstgeschiedenis, brengt in Amsterdam met drie anderen de nacht door in één bed. Wat zich laat aanzien als de aanloop tot de woelige jaren van de seksuele revolutie ontwikkelt zich in een andere richting. Kata doet namelijk een schokkende ontdekking, die opheldering geeft over de oorzaak van de sombere zwijgzaamheid van haar vader.
Winter 1944. De Hongaars-joodse cellist Jenö Rózsavölgyi is ondergedoken bij zijn geliefde in Amsterdam. Ze speelt een wreed, pervers spel met hem waartegen hij geen verweer heeft. Op de dag van de bevrijding van Nederland verlaat hij haar in een toestand van grote ontreddering.
Herfst 1956. Kata’s oom Miksa heeft danzij de Hongaarse opstand zijn land kunnen verlaten. Hij vult de lacune die is ontstaan door het zwijgen van haar vader, met verhalen over haar Hongaarse voorouders die ze nooit heeft gekend. Ze identificeert zich sterk met haar grootmoeder, op wie ze sprekend lijkt.
Herfst 1995. De geschiedenis begint en eindigt in een bed. De nacht de volgt op de begrafenis van haar vader in Boedapest bevindt Kata zich in één bed met haar broer. Terwijl hij slaapt laat zij het verleden de revue passeren. Het lijkt of alle lijnen in haar leven samenkomen in deze nacht. Waardoor worden onze levens bepaald: door de wet van oorzaak en gevolg of door onze eigen vrije wil?
‘Een bed in de hemel’ is de geschiedenis van een dubbele onvervulde liefde, alle in de tweede helft van de twintigste eeuw verworven vrijheden ten spijt.