Het politieke debat over de Afghanistan-missie toonde het opnieuw aan: wij zetten het leger alleen in als er geen direct gevaar dreigt. Dat paradoxale gegeven zette auteur Paul Moeyes ertoe aan de functie van het leger en zijn conflictueuze verhouding tot de Nederlandse regering en het parlement te beschrijven, vanaf de Belgische onafhankelijkheid in 1839 tot de mobilisatie aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog.
In deze uiterst leesbare studie laat Moeyes zien dat honderd jaar ‘gewapende neutraliteitspolitiek’ zijn uitwerking op de Nederlandse mentaliteit heeft gehad: was de krijgsmacht in 1839 nog de sterke arm van de koning, na honderd jaar vrede en afzijdigheid werd deze nauwelijks nog als een geweldsinstrument gezien. Een geldverslindend, weinig productief instituut was het al die tijd wel. Verantwoordelijke bewindslieden traden te vaak op als zachte heelmeesters, wat volgens de auteur zowel in 1914-1918 als in mei 1940 tot grote problemen leidde.