Ed Leeflang (1929-2008) werd in Amsterdam-West geboren. Hij groeide hier ook op en was leerling van de 7e Montessorischool. In het oorlogsjaar 1940 verhuisde hij naar Haarlem en had daar, hoewel niet van christelijke huize, een uiterst gelukkige schooltijd aan het Christelijk lyceum. “Deze zonnige schoolervaringen hebben er zeker toe bijgedragen dat ik later over zo’n impopulair onderwerp als de school een hele bundel gedichten heb geschreven onder de titel ‘Op Pennewips plek. Met dichten begon Leeflang trouwens al als gymnast. De lyceum-bloemlezing, die hij mede-redigeerde, werd door de schoolleiding in beslag genomen na reacties van geschrokken ouders. “er stonden erotisch aandoende verzen in, die overigens eerder teruggingen op literaire voorbeelden dan op avonturen met meisjes van vlees en bloed. Maar ook papieren namaak-erotiek verwekte in reformistisch Nederland anno 1947 nog groot schandaal.
Leeflang belande in de kleine journalistiek van de streekpers, vertaalde literaire artikelen, schreef boekbesprekingen, “kortom, ik verdeed mijn tijd”. In 1955 besloot hij -inmiddels had hij vrouw en kind- iets degelijkers te gaan doen, koos voor het onderwijs en ging Nederlands studeren. Het verging hem zoals het veel Neerlandici verging en nog vergaat: ze schrijven en regisseren toneel en cabaretteksten voor hun leerlingen, voor jubilea van rectoren, collega’s. In zijn Zeeuwse periode (1962-1974) maakte hij een serie liedteksten, die aanvankelijk bedoeld waren om zelf te zingen. Ze werden tenslotte uitgevoerd door de Vlaamse chansonnier Miel Cools, die er Vlaanderen en Nederland mee afreisde. In deze Zeeuwse tijd trof ziekte het gezin zwaar, hetgeen later in 1981 zou doorklinken in zijn eerste bundels. Vooral in de serie gedichten ‘De groene linnenkast uit de Bundel ‘Bewoond als ik ben’, maar ook in bijv. ‘Groot hoefblad en ‘De veren uit de bundel ‘Bezoek aan een vrachtschip'(1985). Het zijn gedichten die gaan over zijn geestelijk gehandicapte dochter. Nergens zijn ze echter pathetisch. Juist door de eenvoud van het taalgebruik weten ze te ontroeren. Zeeland en autobiografische gegevens bleven trouwens lange tijd een belangrijke bron voor Leeflangs poëzie. Vanaf 1974 was en is hij als Neerlandicus verbonden aan de Montessori-afdeling van de Amsterdamse Pedagogische Academie. Hij schreef in de jaren zeventig teksten voor het toen populaire Vrouwencabaret. Hij vertaalde kinderboeken van Arnold Lobel, ‘Kikker en Pad zijn vrienden, ‘Muizenverhalen en ‘Bij Uil thuis, inmiddels klassieke boekjes. Ook maakte hij de driedelige verhalenbloemlezing ‘Pondje Proza (Meulenhoff-Educatief). De bloemlezing was jarenlang heel populair in het Middelbaar onderwijs.
Op vijftigjarige leeftijd, in de winter van 1979, debuteerde hij met de poëziebundel ‘De hazen en andere gedichten. De bundel werd enthousiast ontvangen, kreeg veel publiciteit en werd bekroond met de Jan Campertprijs 1980. In de daarop volgende jaren verschenen ‘Bewoond als ik ben en de geheel aan het onderwijs gewijde bundel “Op Pennewips plek.”
Ed Leeflang overleed in 2008.