Adriaan Morriën 1912-2002 IJmuiden – Uithuizen
Het grootste deel van zijn leven heeft Adriaan Morriën in Amsterdam gewoond, de stad waarvan hij hield.
Plantage Muidergracht (proza, 1988) ontleent de titel aan de straat waar hij (bijna) altijd heeft gewoond, met Guurtje Oldenburg met wie hij eerst getrouwd was en daarna gescheiden. Ze kregen twee dochters, Alissa en Adrienne.
Morriën was schrijver, dichter (Verzamelde gedichten, 1993), vertaler (o.a. van Albert Camus, Heinrich Böll, Choderlos de Laclos en Freud), criticus en essayist (Brood op de plank, verzameld kritisch proza, 1999). Hij was redacteur van o.a. Literair Paspoort en Tirade. Een aantal jaren was hij docent aan het Instituut voor Vertaalkunde van de Universiteit van Amsterdam. Het talent van o.a. Harry Mulisch, Gerard Reve en W.F. Hermans werd door hem als adviseur van de uitgeverijen De Bezige Bij en G.A.van Oorschot herkend.
In zijn eigen werk is hij nooit meegegaan met literaire stromingen of mode’s en altijd trouw gebleven aan zijn opvatting dat het gewone niet gewoon is.
Dit credo spreekt zowel uit zijn proza als uit zijn poëzie. Thema’s zijn o.a. de natuur, erotiek, mensen en dieren, de taal en het gezinsleven (Alissa en Adrienne, 1957 en Verzen van een vader, 1960). Hij bekijkt de dingen om zich heen van dichtbij. De uiteindelijke, beknopte vorm die hij hiervoor in zijn proza heeft gevonden, noemde hij miniaturen (het Kalfje van de Gnoe, 1992), waarin hij zich met zijn verfijnde observaties een meesterlijk stilist betoont.
Ontworsteld aan het gereformeerde milieu van zijn jeugd werd Morriën een vrijdenker wars van morele vooroordelen. Hij onderhield vriendschappen met mensen van alle leeftijden, zowel mannen als vrouwen. Hij bleef tot op het laatst toe jong.
In 1999 werd hij benoemd tot Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw.