Veel schrijvers onderzoeken hun jeugd in hun eerste boek, maar er zijn er maar weinig die hun kindertijd aan zo’n kritisch zelfonderzoek onderwierpen als James Joyce in zijn romandebuut Zelfportret van de kunstenaar als jonge man. In de nieuwe, weergaloze vertaling van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes is dit meesterwerk weer zo fris als een eeuw geleden, toen het werd gepubliceerd.
In zijn duizelingwekkende, experimentele stijl doet Joyce verslag van de coming of age van zijn alter ego Stephen Dedalus, een gevoelige en intelligente jongen die zich langzaam ontworstelt aan het verstikkende korset van kerk, familie en nationalisme. Bovenal is het een ode aan de grenzeloze verbeelding van de kunstenaar.
Joyce’ genadeloze eerlijkheid werd indertijd als schokkend ervaren. Ondanks de voorspelling van een gevierd criticus dat Joyce nooit lezers zou krijgen als hij zijn toon niet zou matigen, groeide de roman uit tot een van de grootste klassiekers uit de twintigste eeuw.