Leopold Bloom, advertentie-acquisiteur, Alleman en Buitenstaander, de Ierse Odysseus, eerder antiheld dan held, wandelt op een schijnbaar gewone donderdag in juni 1904 door Dublin. Dat vormt het vertrekpunt voor wat is uitgegroeid tot de grootste klassieker van het modernisme, Ulixes. In achttien hoofdstukken, die boeken op zichzelf zijn, wordt het verhaal van Leopold verteld, en dat van Stephen Dedalus, de jonge dichter, alter ego en nom de plume van Joyce. Legendarisch is de prachtige monologue intérieur van zijn echtgenote Molly aan het eind van het boek: een gedachtestroom van vele pagina’s, in zeven ademloze alinea’s, vrijwel zonder interpunctie.
In de sprankelende, avontuurlijke en gedurfde vertaling van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes – die eerder het onleesbaar en onvertaalbaar geachte Finnegans Wake vernederlandsten – wordt Joyce’ meesterwerk nieuw leven ingeblazen, tot en met de titel aan toe: Ulixes, zoals wij de Griekse held Odysseus al kennen sinds Van Maerlant en P.C. Hooft. Deze vertaling doet recht aan het oorspronkelijke Joyceaans, in taaleigen, humor en alles wat het boek zo bijzonder maakt.