Giovanni Boccaccio

Over het leven van Giovanni Boccaccio (1313-1375) is weinig bekend. Hij groeide op in Toscane, waarschijnlijk in Florence, en werd door zijn vader in 1327 meegenomen naar Napels, waar hij in de hogere kringen verkeerde. Hij studeerde daar in eerste instantie kerkleer en rechten, maar verdiepte zich later steeds meer in de letteren en begon, met uitzondering van een enkel gedicht, verhalen te schrijven. In tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten lag de aandacht in zijn teksten vooral op beschrijvingen van het gewone menselijke en het aardse.
Rond 1336 verscheen Filocolo, een boek over de liefde dat bijna een avonturenroman te noemen is, met een sterk middeleeuwse thematiek. Uit diezelfde tijd stamt ook het verhalende gedicht ‘Filostrato’, waarin Boccaccio zich meer richtte op het gevoel van de beschreven verliefden. Vanaf ongeveer 1340 woonde hij in Florence, waar hij zijn Teseida afmaakte, het epos van Theseus.
In 1348 woedde de Zwarte Dood door Europa en dit diende als inspiratiebron voor Boccaccio’s meesterwerk, de Decamerone, dat in 1349 verscheen. Hierin beschrijft hij hoe tien mensen, samen in een landhuis verblijvend ten tijde van de pestepidemie, elkaar honderd verhalen vertellen. Inzicht in psychologische processen en begrip voor de mens staan in deze bundeling van verhalen centraal. Boccaccio schreef niet met behulp van ‘types’, zoals toen gebruikelijk was, maar presenteerde geloofwaardige personages.
Toen Boccaccio rond 1350 Petrarca ontmoette en er een vriendschap ontstond, werd er een serieuze invloed van het humanisme in zijn werk merkbaar. Ook begon rond deze tijd zijn diplomatieke carrière in Florence. Het belangrijkste werk uit de laatste vijfentwintig jaar van zijn leven wordt wellicht gevormd door zijn commentaren op het werk van Dante en enkele biografieën van beroemde mannen en vrouwen.