Curzio Malaparte vertrekt eind juni 1947 naar Parijs omdat de grond in Italië hem te heet onder de voeten wordt. Weliswaar is hij zonder kleerscheuren door de naoorlogse zuiveringen gekomen, maar na een reeks arrestaties en aanvallen van rechts en links voelt hij zich bedreigd door het ‘fascisme van het antifascisme’.
In Parijs stort Malaparte zich vol overgave in het culturele milieu rond beroemdheden als Camus, Gide, Sartre en Picasso. Zijn grote liefde voor Frankrijk en met name Parijs blijkt tot zijn teleurstelling niet geheel wederzijds. De anti-Italiaanse stemming is op haar hoogtepunt en door de Parijse intelligentsia wordt hij met een scheef oog aangekeken. Zich zeer bewust van zijn vreemdelingenstatus en geholpen door de geografische afstand blikt Malaparte terug op zijn leven in Italië en zijn complexe rol in de Tweede Wereldoorlog.
Malapartes dagboek laat zich lezen als een gelaagd zelfportret van een schrijver die ten prooi valt aan een gevoel van vervreemding. Ook geeft het een fascinerend tijdsbeeld van een grote Europese stad vlak na de oorlog, waarin schrijvers en kunstenaars nieuw artistiek en ideologisch houvast proberen te vinden.