Ondanks haar bescheiden afkomst – dochter van een fruitkweker – gaat Anna (1929) studeren en bouwt ze een carrière op als advocaat. Ze is succesvol, trouwt met een gynaecoloog, en krijgt zes dochters, onder wie Mare. Het jongste meisje, Elke, heeft het syndroom van Down. Dertig jaar later vraagt Mare zich af waarom zij geen herinneringen heeft aan haar vroegste kinderjaren. Als haar vader overlijdt, ontdekt Mare het antwoord op die vraag. Pas dan bezoekt zij het graf van haar zusje Elke.