In Tot de winter er op volgt dicht Toon Tellegen over het gezicht van de ouderdom. Nu eens kijkt hij met weemoed terug op het leven, dan weer schopt hij vol bravoure het einde ervan vér voor zich uit.
Het verleden slaat op de vlucht,
het is bang voor mij
ik zou het wat aan kunnen doen,
het laten stikken bijvoorbeeld, of vergeten
en dan alleen verder gaan
met alleen maar heden voor mij, achter mij
ik zou niets meer wegen,
nooit meer die loodzware voeten, die rug die bezwijkt,
die plotselinge steen in mij
en nooit meer schrijven, doorkrassen, verfrommelen, verdoezelen.