De hoofdfiguur van deze roman is de jonge Bernard Wesselius, een opgewekte, energieke man, die weet wat hij wil. Hij is journalist en met zijn artikelen heeft hij succes. Maar het lot treft hem voortdurend, aldoor ontmoet hij de dood op zijn weg. Zo komt het dat Bernard denkt: morgen sterven we, of, als we geluk hebben, overmorgen, laten we dus de korte tijd, die we leven, zo vrolijk mogelijk zijn. Maar na de dood van zijn jonge vrouw, wanneer hij achterblijft met de baby, die hij niet heeft gewild, omdat hij de verantwoordelijkheid van het vaderschap niet aandorst, krijgt hij tegenover het kind en zijn gestorven vrouw een schuldgevoel. Hij tracht een oplossing te vinden in zijn werk, maar dat lukt niet. Hij tracht een oplossing te vinden bij de vrolijke volksvrouw, die een tijd voor hem en het kind komt zorgen, maar ook dit is het niet. Eindelijk ontmoet hij de intelligente lerares Elizabeth, die al een klein tikje verzuurd is. Maar hij ziet in haar de vrouw die ze zijn zal als ze voltooid is, als ze door zijn vrolijkheid en nieuwe moed, het intellectuele harnas niet meer nodig heeft en als ze door het kind tot een volle moederlijke vrouw zal rijpen.
Ze besluiten te trouwen. Maar Elizabeth moet eerst nog een operatie ondergaan. Bernards oom Abel, die als een tweede vader voor hem is geweest, wordt ernstig ziek en door dit alles ontstaat weer de sfeer van ‘de dagen die geteld zijn’. Voor de krant moet Bernard dan een week naar een plaatsje in het zuiden van ons land, dat op grootse wijze zijn eeuwfeest zal vieren. En in die week, in dat plaatsje beleeft Bernard de crisis in zijn leven.
Tijdens dit woeste feest, waarin Bernard zijn eenzaamheid en ongelukkig zijn verdrinkt, gebeurt er een moord. Bernard wordt gearresteerd, maar kan zijn onschuld bewijzen. Als hij terugkeert, is het om zijn oom Abel te begraven. Hij ziet dan weliswaar weer de hopeloosheid van het altijd eindigende leven, maar erkent nu tegelijkertijd het grandioze in het leven van bijvoorbeeld zijn oom, die zich boven zijn eigen lot had geplaatst.
De operatie van Elizabeth verloopt naar wens, Bernard kan alleen de professor, die hem zal vertellen of Elizabeth nog ooit kinderen zal krijgen, pas ’s avonds spreken. In afwachting hiervan gaat hij naar een café, waar hij de avond doorbrengt met een vriend. Al pratende en wachtende gaat Bernard inzien dat zijn drang juist bij Elizabeth een kind te verwekken, voortkomt uit het schuldgevoel tegenover zijn eerste vrouw, dat haar dood met dat gevoel in geen enkele relatie staat en dat hij Elizabeth moet aanvaarden zoals ze is, al of niet in staat kinderen te krijgen. Als het moment er is om de dokter te bellen, laat hij de telefooncel onbezet.