Het is maandag 2 juli 1900, vroeg in de ochtend. Buiten begint Den Haag te leven. Binnen zit Elisabeth Couperus in de slaapkamer van haar man. Ze wacht al de hele nacht op hem. Wanneer hij eindelijk is thuisgekomen, ontdekt ze dat ze niet meer kan opstaan. Haar artsen kunnen haar niet helpen, en ze besluit zich tot dokter Bende te wenden, die mensen met behulp van hypnose en suggestie geneest.
Hoe komt het dat ze niet meer kan lopen? Die vraag probeert ze met hem te beantwoorden. Het voert haar langs een lange pijnlijke weg naar haar jeugd in IndiĆ« en naar haar leven daar met Louis Couperus. Ondertussen probeert Louis voor zijn uitgever het manuscript van De Stille Kracht in het net over te schrijven. Werk dat Elisabeth, ‘Betty’ zoals hij haar noemt, gewoonlijk deed. De ziekte van Elisabeth confronteert Louis met ‘de dingen’ die hem dwarszitten en altijd tussen heb in staan.