Roald Dahl schreef zijn eerste brief aan zijn moeder, Sofie Magdalene, toen hij negen jaar oud was en op een kostschool verbleef. In veel opzichten was zijn moeder Dahls eerste lezer en zonder zijn correspondentie met haar was hij misschien wel nooit schrijver geworden. Sofie Magdalene bewaarde elke brief van haar zoon. Zij was degene die hem aanmoedigde om verhalen te vertellen en die zijn verlangen stimuleerde om te verzinnen, te overdrijven en te vermaken. Hij vertelde haar wekelijks over zijn avonturen, meningen en frustraties. In deze brieven ontwikkelde Dahl de duistere humor en fantastische verbeelding waarmee hij later zijn tijdloze verhalen zou schrijven.
De brieven, geschreven tussen 1925 en 1965, vormen een prachtige aanvulling op autobiografisch werk als Boy en Solo. Ze overspannen een groot deel van Dahls leven: we volgen hem op een Engelse kostschool, in Afrika bij Shell en de Royal Airforce en als diplomaat en schrijver in Amerika. Deze bloemlezing werd samengesteld en toegelicht door Donald Sturrock, schrijver van de gerenommeerde Roald Dahl-biografie Verhalenverteller.