Jules wordt geboren in ’t Aards Paradijs, een afgelegen hoeve, waar zijn ouders tussen hoog opgeschoten maïsplanten zorgeloos marihuana verbouwen. De teelt trekt jaarlijks een stroom vrienden, iedere zomeravond wordt een feest. Zijn vader is een groot John Lennon-fan en ook Jules moet een begeesterd muzikant worden, of op z’n minst een kunstenaar. Hij tokkelt op zijn ukulelebanjo het vel van z’n vingers en schetst zijn kleurpotloden tot stompjes. Maar wat hij ook probeert, Jules stelt zijn vader keer op keer teleur. Tot er op school een Aziatisch meisje naast hem komt zitten, zijn ogen opengaan en hij de feeërieke wereld waarin hij woont, verlaat.