In Gedichten voor gelukkige mensen maakt een dichter een reis door zijn stad, op zoek naar verhalen van nieuwkomers en thuisblijvers, van verliefden en eenzamen. Hij observeert niet alleen: hij is onderdeel van de verhalen, nieuwkomer en thuisblijver tegelijk, verliefd en eenzaam beide. ‘Het is alsof de lucht / mijn deken is en ik / mijn hoofd het liefst / te rusten leg op het kussen / van mijn longen, de plek / waar ik mijn hartslag hoor / in vierkwartsmaat: / dat ik besta, dat ik besta.’