Het erf – dat is het schijnbaar vaste en bestendige punt in de jeugd van Wilt Tjaarda: ouderhuis, vertrouwde dorpsomgeving, beschermende doperse levenskring… De vogels – dat zijn de gasten van ver en nabij die Wilt waarneemt en die komen en gaan: de heilsoldaten door wie kort na de ramp van de Titanic een veldslag in het dorp ontstaat, de pioniers van de luchtvaart die Wilt ziet opstijgen, de ontdekking van een schilderende oudoom, het pianospelende logeetje van de dorpsarts. Wilt spijbelt en beleeft een uitzonderlijk jongensavontuur, hij ontdekt de betovering van het vrouwelijke, hij ervaart de meedogenloosheid van de mens jegens soortgenoten en dieren…
Met De vogels om het erf sluit de auteur in 1978 de wederwaardigheden van zijn gefingeerde dubbelganger af. De haard, de boom en het erf zijn tot symbolen geworden van het verleden. In de vertellingen van Wilt Tjaarda gaat het dan ook niet om een autobiografisch, maar om een nostalgisch terugkijken van de schrijver naar zijn Friese jeugd, waarbij waarheid en dromen in elkaar vervloeien.